Website designed with the B12 website builder. Create your own website today.
Start for freeDe Brief aan de Kerstman
Ik voel mijn neus amper terwijl ik door de sneeuwstorm ploeg. Vlokken vliegen als naalden tegen mijn gezicht, en de wind lijkt maar harder te worden. Ik trek mijn muts beter en duw de kraag van mijn jas omhoog. Nog twee straten, zeg ik tegen mezelf. Nog twee, en dan ben ik bij opa’s antiekwinkel.
Eindelijk doemt het vertrouwde uithangbord op: Opa’s Allegaartje. De naam, mijn idee van vijf jaar geleden, brengt zoals altijd een warme glimlach op mijn gezicht. Als ik de deur open, verdrijft de bel boven me het fluiten van de wind. Het geluid is helder en vrolijk, net zoals de winkel zelf.
‘Belle!’ roept opa vanachter een kast. Zijn ogen lichten op als hij me ziet, en hij spreidt zijn armen. ‘Eindelijk ben je hier.’ Zijn omhelzing is stevig en warm, zoals altijd. Ik klop wat verlegen op zijn rug. Hoe sterk onze band ook is, lichamelijk contact blijft lastig voor me. Maar bij opa voelt het… juist.
Opa laat me los en kijkt me aan. ‘Twee druppels je moeder,’ zegt hij trots.
Ik glimlach. ‘Dank je, opa.’ Het is het mooiste compliment dat hij me kan geven, want mama is de mooiste vrouw die ik ken.
Terwijl ik mijn jas uittrek en ophang, kijk ik om me heen. Ik moet lachen. Opa heeft zich weer helemaal laten gaan dit jaar. Drie grote kerstbomen torenen boven de antieke meubels uit, en kerstlichtjes slingeren over elke kast en plank. Op een antieke koffietafel staat een kerstmanfiguur die Ho, ho, ho! Merry Christmas! roept telkens als je langsloopt.
‘De winkel is weer een pareltje, opa,’ zeg ik terwijl ik een van de kerstbomen bewonder.
‘Vind je het niet een beetje te veel?’ vraagt hij grijnzend.
‘Het kan nooit te veel zijn,’ zeg ik met een knipoog.
Opa begint te stralen. ‘Je hebt gelijk, het kan nooit te veel zijn.’
Ik kijk verder rond. ‘Misschien vind ik nog iets leuks voor mama,’ zeg ik terwijl ik al richting een gangpad vol snuisterijen loop.
‘Doe maar, meisje. Als je me zoekt, ik ben achteraan de winkel,’ roept hij.
Ik slenter langs de planken vol oude prulletjes, maar niets lijkt geschikt als cadeau. Tot mijn oog valt op een grote zwarte antieke kast, omlijst met gouden accenten en kastknoppen die schitteren in het licht. Even blijf ik staan om hem te bewonderen. Ik voel de verleiding om de deuren te openen, maar aarzel. Opa’s gouden regel echoot in mijn hoofd: Kijken doe je met je ogen, niet met je handen. Toch kan ik het niet laten.
De kast kraakt lichtjes als ik de deur open. Een stofwolk vliegt naar buiten en vult mijn longen. Hoestend stap ik achteruit. Misschien moet opa zijn meubels wat vaker afstoffen, denk ik, terwijl ik mijn ogen uitwrijf.
Net als ik de kast weer wil sluiten, valt mijn oog op iets vreemds. Een vergeelde envelop ligt op de bovenste plank. Het papier is versleten, de hoeken zijn omgekruld. Voorzichtig pak ik hem vast en veeg wat stof weg. Dan zie ik het opschrift. Aan de Kerstman, Noordpool. Mijn hart slaat een slag over.
"Ik lach zachtjes. De kerstman. Het is vast een verlanglijstje, vol met dure pakjes die een kind honderd jaar geleden nooit kon krijgen. Ik herinner mijn eigen brieven nog. Ze zaten volgeplakt met plaatjes van Barbiepoppen die ik uit speelgoedmagazines had geknipt. Mijn vingers trillen een beetje terwijl ik de envelop bekijk. Hij is oud, heel oud. De rand is gescheurd en het papier is vergeeld, maar de kinderlijke krabbel ‘Aan de kerstman’ is nog steeds duidelijk te lezen.
Eigenlijk is het onbeleefd om andermans brieven te lezen. Maar ach, de kerstman bestaat niet, toch? Niemand zal het weten. Troost ik mezelf. Terwijl ik diep ademhaal, voel ik een lichte schuld steken. Toch trek ik langzaam de envelop open.
De brief erin is minstens zo vergeeld als de buitenkant. De vouwen zijn broos, alsof ze elk moment kunnen scheuren. Ik vouw hem voorzichtig open en lees. De woorden zijn in potlood geschreven, schuin en rommelig, alsof een kinderhand zijn best heeft gedaan netjes te schrijven.
Lieve kerstman,
Ik heb dit jaar erg mijn best gedaan om niet stout te zijn. Want vorig jaar ben ik dat waarschijnlijk wel geweest. Je hebt ons huisje toen overgeslagen, zonder cadeautjes achter te laten. Ik weet dat ik soms een beetje onbeleefd was, maar dit jaar ben ik echt heel lief geweest. Vergeet je mij niet dit jaar?
Ik wilde heel graag een pop. Het maakt niet uit welke. En voor mijn broertje een auto. Hij is soms een beetje stout, maar hij bedoelt het goed.
Vergeet je ons niet?
Liefs, Tinnie.
"Ik voel mijn gezicht warm worden en mijn ogen prikken van tranen. Wat erg. Elk kind verdient cadeautjes met kerst, toch? Ik moet weten wie Tinnie is en of ze ooit haar pop heeft gekregen.
Met de brief in mijn hand loop ik naar de achterkant van de winkel om opa te zoeken. Achter een hoge kast zie ik een glimp van zijn witte haren. ‘Opa!’ roep ik, iets te hard. Hij draait zich geschrokken om en grijpt naar een plank om zijn evenwicht te bewaren.
‘Oei, sorry opa. Ik ben het maar,’ zeg ik opgelaten.
‘Belle,’ mompelt hij. ‘Je liet me bijna omvallen!’ Maar zijn gezicht verzacht als hij me aankijkt. ‘Wat is er aan de hand?’
Ik haal diep adem en steek de brief naar hem uit. ‘Ik vond net een brief… geschreven door iemand die Tinnie heet. Ken jij een Tinnie, opa?’
Zijn blik verstrakt. ‘Belle? Lees jij andermans brieven?’ Zijn stem klinkt streng, maar niet boos. Hij vouwt zijn armen over elkaar en kijkt me doordringend aan.
Ik schuifel ongemakkelijk heen en weer. ‘Ja… het zit zo…’ Ik probeer woorden te vinden. ‘Hij was geadresseerd aan de kerstman. En ik dacht… de kerstman bestaat toch niet, dus…’ Ik kijk naar de grond, mijn wangen branden van schaamte.
Opa’s strenge blik houdt nog even aan, maar dan verschijnt er een flauwe glimlach. ‘Even nieuwsgierig als je oma,’ zegt hij zachtjes. ‘Laat me eens kijken.’
Ik geef hem de brief en wacht terwijl hij leest. Zijn ogen bewegen langzaam over de vergeelde regels. Ik zie hoe hij slikt, en even lijkt hij ergens anders heen te kijken, naar een plek uit zijn herinneringen.
‘Tinnie…’ mompelt hij. Zijn stem klinkt zacht en triest. Hij vouwt de brief dicht en schudt langzaam zijn hoofd. ‘Nee, meid. Ik ken geen Tinnie. Waar heb je die brief gevonden?’
‘In die zwarte kast met de gouden randen,’ antwoord ik.
Opa’s ogen lichten op van herkenning. ‘Ah, die kast komt van mevrouw Belladina. Ze overleed vorig jaar, de arme ziel. Negentig jaar oud.’
‘O,’ zeg ik, verrast. ‘Was zij… arm?’
Opa kijkt me even aan en barst in lachen uit. ‘Arm? Nee, zeker niet. Weet je die grote villa, achter het bos? Daar woonden ze.’
"Ik kijk nog een keer naar de brief en zucht. Een villa. Natuurlijk was dat huisje niet vergeten door de kerstman. Waarom lag die brief daar dan? Mijn ogen glijden naar de klok, en ik zie dat het al na vijven is. Tijd om naar huis te gaan.
Ik geef opa een zoen en trek mijn jas en muts aan. De koude wind slaat weer in mijn gezicht als ik naar buiten stap. Stijf van de kou kom ik thuis, en meteen vult de geur van bloemkool mijn neus. Ik hang mijn jas en muts aan de kapstok en hoor vanuit de keuken mama kerstliedjes zingen. Een glimlach kruipt op mijn gezicht.
‘We wish you a merry Christmas,’ begin ik luidkeels mee te zingen als ik de keuken binnenloop. Mama kijkt op, stopt met zingen, en drukt een kus op mijn voorhoofd.
‘Hoe was het bij opa?’ vraagt ze terwijl ze naar de potten op het fornuis loopt.
Ik vertel haar over de brief. ‘Je vond die brief in de kast van mevrouw Belladina?’ Mama fronst. ‘Dat kan niet, zij waren hartstikke rijk. En zover ik weet woonde daar nooit een Tinnie.’
‘Misschien is het iemand anders,’ zeg ik zachtjes.
Mama glimlacht en legt een hand op mijn hoofd. ‘Het is lief dat je je dat aantrekt, schat. Maar probeer het los te laten. Die brief is van heel lang geleden.’ Ze haalt haar hand door mijn haar en zet de bloemkool op tafel.
Normaal is bloemkool mijn lievelingseten, maar vandaag krijg ik nauwelijks een hap door mijn keel. Ik draai met mijn vork door het eten en duw het van links naar rechts op mijn bord.
Mama kijkt me bezorgd aan. ‘Is het niet lekker, liefje?’
‘Het is heerlijk, mama. Maar ik heb al gesnoept bij opa,’ lieg ik, met een klein glimlachje. Ik kan haar niet laten merken hoeveel de brief me doet."
Ik probeer na het eten te doen alsof er niets aan de hand is maar wanneer de klok 21.00 tikt trek ik het niet meer, ik geef mama nog een slaapwelkus en ga naar mijn bed waar ik mij klaar maak voor de nacht.
Ik trek mijn dekens hoger op en draai me om, maar de slaap wil niet komen. Mijn gedachten blijven hangen bij Tinnie. Waarom raakt dit me zo? Het is maar een oude brief, toch? Maar iets aan die eenvoudige woorden, dat verlangen naar een pop en een auto… het doet iets met me. Alsof het me dwingt na te denken over dingen die ik liever negeer.
Ik sluit mijn ogen, maar in plaats van rust te vinden, flitsen beelden door mijn hoofd. Een pop met verward haar. Een kinderstem die ‘Tinnie’ fluistert. De witte villa met gouden licht dat door de ramen straalt. Ik woel en draai, maar mijn lichaam voelt zwaar, alsof de gedachten me gevangen houden. Uiteindelijk, na wat uren lijken, glijd ik weg in een onrustige slaap.
De volgende ochtend word ik gewekt door het schelle gepiep van mijn wekker. 7.00 geeft mijn iPhone aan. Vloekend zet ik het apparaat uit. Het is kerstvakantie—ik hoef helemaal niet naar school. Ik draai me om en probeer de slaap terug te vinden, maar het lukt niet. De gedachten van gisteravond sluimeren nog steeds in mijn achterhoofd. Zuchtend stap ik uit bed en trek mijn wolligste onesie aan. Tijd om iets te doen. Terwijl ik de trap afsluip en een warme chocomelk maak, springt de witte villa van mevrouw Belladina opnieuw in mijn gedachten. Misschien moet ik daar vandaag maar eens heen gaan. Wie weet wacht daar een antwoord.
Ik wacht op een acceptabel uur om te kunnen vertrekken. Het lijkt me onmogelijk om om 7.00 aan te bellen bij mensen die ik niet ken—dat zou op zijn zachtst gezegd een slechte eerste indruk maken. Terwijl de tijd langzaam wegtikt, probeer ik mijn gedachten te ordenen, maar de villa blijft als een magneet aan me trekken.
Na een uur hoor ik voetstappen op de trap. Mama komt de keuken in, haar haar nog in de war terwijl ze met één hand de slaap uit haar ogen wrijft. ‘Belle, ben je al op?’ vraagt ze verbaasd. Het is immers allesbehalve mijn gewoonte om zo vroeg wakker te zijn, laat staan tijdens de vakantie.
‘Ja,’ zeg ik met een zucht. ‘Ik was vergeten mijn wekker af te zetten, en daarna kon ik niet meer slapen.’ Ik wijs naar mijn gezicht. ‘En nu zit ik hier met wallen waar ik bijna over struikel.’
Mama schiet in de lach. ‘Gekkerd,’ zegt ze terwijl ze de kast opent en borden en brood op het aanrecht zet. ‘Heb je al ontbeten?’ vraagt ze, zonder haar blik van de keukenlades af te halen.
"‘Nog niet, maar een boterham met choco gaat er altijd wel in,’ zeg ik terwijl ik me op een keukenstoel laat ploffen.
‘Wat zijn de plannen voor vandaag?’ vraagt mama terwijl ze een boterham voor me smeert en hem voor mijn neus zet. Haar toon is luchtig, maar ik voel meteen een lichte spanning opkomen. Ik twijfel of ik haar de waarheid moet vertellen. Zal ze het begrijpen, of gaat ze meteen bezorgd reageren?
‘Ik ga even bij Lotte langs,’ hoor ik mezelf zeggen. Het is een leugentje om bestwil, maar het voelt alsnog niet goed. Ik voel een steek van schuld, alsof ik iets doe wat niet mag. Maar ik weet dat mama het geen goed idee vindt als ik haar vertel dat ik naar de villa ga.
‘Dat is goed, meisje,’ zegt ze zonder argwaan. ‘Ben je voor het avondeten terug thuis?’
‘Zeker en vast,’ zeg ik terwijl ik de laatste hap van mijn boterham doorslik. Ik sta op, pak mijn bord en begin het af te wassen, langzaam, alsof ik tijd probeer te rekken. Mijn ogen glijden naar de klok boven het aanrecht. Het is tien uur.
De villa is nog een halfuur wandelen, bedenk ik me. Als ik nu vertrek, ben ik er tegen een schappelijk uur om aan te bellen. Mijn hart slaat iets sneller bij de gedachte. Wat zou ik aantreffen? Wie zal er opendoen? De vragen in mijn hoofd nemen alleen maar toe terwijl ik de vaatdoek op de rand van de gootsteen leg.
‘Tot straks, mama,’ zeg ik, mijn stem zo nonchalant mogelijk, terwijl ik mijn jas van de kapstok trek. De deur sluit zacht achter me, en ik voel de kou van de winterlucht mijn wangen strelen. Tijd om antwoorden te vinden.
Na een halfuurtje wandelen kom ik aan bij de witte villa. Het is imposant, met hoge ramen en een groot, houten hek dat een beetje kraakt in de wind. Door de gordijnen zie ik licht flikkeren. Er is iemand thuis. Voor een moment voel ik opluchting—ik ben niet voor niets gekomen. Maar die opluchting maakt al snel plaats voor een bonzend hart. Wat ga ik zeggen als iemand opendoet? Waarom voelt dit ineens zo’n groot risico?
Ik trek mijn sjaal iets strakker om mijn hals en stap met voorzichtige passen de trap op. De stenen voelen koud en glad onder mijn voeten. De bel is een oude, koperen knop, die zwaar aanvoelt als ik hem indruk. Een helder, schel geluid weerklinkt door het huis. Ik blijf staan, mijn adem inhouden, mijn hart klopt zo hard dat het pijn doet.
Na enkele tellen hoor ik voetstappen achter de deur, gevolgd door het geluid van sloten die worden ontgrendeld. Eén, twee, drie klikken. Mijn keel voelt droog. Dan zwaait de deur open, en een dame verschijnt. Ze draagt een lang, blauw kleed dat zachtjes ritselt terwijl ze beweegt. Een witte schort hangt over haar middel, de stof oud en licht gekreukt. Haar ogen zijn donker en scherp, alsof ze alles in één oogopslag doorgrondt.
‘Ja?’ zegt ze, haar stem kort, maar niet onvriendelijk. Ik slik en voel hoe mijn woorden vastzitten. ‘Uh… goedemorgen,’ stamel ik, terwijl ik mijn best doe om beleefd te klinken. ‘Ik… ik hoop dat ik niet stoor, maar ik kwam iets vragen.’" De vrouw kijkt me nieuwsgierig aan, haar donkere ogen scannen me alsof ze mijn gedachten probeert te lezen. Met elke seconde die voorbijgaat, voel ik hoe mijn zenuwen de overhand nemen. Wat doe ik hier eigenlijk? Hoe leg ik dit uit zonder dat het vreemd klinkt?
‘Euh… woont hier toevallig familie van mevrouw Belladina?’ vraag ik, mijn stem trillend. Mijn keel voelt droog en mijn wangen branden, ondanks de ijzige kou. Ik wrijf ongemakkelijk mijn handen tegen elkaar terwijl ik het gevoel heb dat de vrouw dwars door me heen kijkt.
Ze trekt haar wenkbrauwen een fractie op, alsof ze twijfelt of ze me wil antwoorden. Haar argwaan is voelbaar in de stilte die tussen ons valt. Dan, met een lichte aarzeling, zegt ze: ‘Ja, de dochter woont hier.’ Haar stem is kalm, maar er klinkt iets wantrouwends in door, alsof ze probeert te begrijpen wat mijn bedoeling is.
‘Oh,’ zeg ik zacht, terwijl ik mijn blik kort naar de grond laat glijden. Het voelt alsof ik mijn volgende woorden moet wegen, maar mijn hoofd is een chaos. ‘Zou ik… met haar mogen spreken?’ Mijn stem klinkt zwakker dan ik had gehoopt, en ik voel de zweetdruppels langs mijn slapen rollen, ondanks de steenkoude lucht.
De vrouw kijkt me nog steeds aan, haar blik scherp. ‘Waarover gaat het?’ vraagt ze, haar toon niet onvriendelijk, maar ook niet uitnodigend. Mijn hart bonkt in mijn borst. Dit wordt moeilijker dan ik had gedacht.
‘Het is belangrijk,’ zeg ik snel, terwijl ik voel hoe mijn hart sneller klopt. ‘Het gaat over iets dat ik gevonden heb… iets ouds. Het heeft misschien met haar familie te maken.’
Haar ogen vernauwen zich even, alsof ze iets probeert in te schatten. Dan knikt ze langzaam. ‘Kom maar binnen. Ik zal haar roepen.’
Ze opent de deur volledig, en een golf van warmte slaat me tegemoet. De villa is imposant van binnen, met hoge plafonds en een grote kroonluchter die fonkelt in het zachte licht. Mijn adem stokt even. Dit is niet zomaar een huis. Dit is een andere wereld De vrouw leidt me naar een grote kamer met hoge ramen en een knisperend haardvuur dat de ruimte vult met een warme gloed. De lucht ruikt naar kaneel en dennen, en de zachtjes fonkelende lichtjes van een enorme kerstboom trekken onmiddellijk mijn aandacht. De boom is prachtig versierd met gouden linten en glanzende ballen. Daaronder liggen tientallen cadeautjes, allemaal netjes ingepakt in goudkleurig papier, met strikken die in het licht glinsteren. Het lijkt bijna een sprookje.
‘Zal ik je jas weghangen?’ vraagt de vrouw beleefd. Haar stem klinkt zachter nu, minder kil. Ik schuifel wat ongemakkelijk heen en weer, trek mijn jas uit en geef hem aan haar. Mijn handen voelen plotseling klam.
‘Zet u,’ zegt ze terwijl ze naar een comfortabele stoel naast de kerstboom wijst. Ik knik en schuif langzaam naar de stoel, terwijl ik mijn blik niet van de kamer kan afhouden. Alles straalt rijkdom en perfectie uit, en dat maakt mijn aanwezigheid alleen maar ongemakkelijker.
De vrouw verdwijnt uit de kamer, mijn jas nog in haar armen. Ik blijf even staan, twijfelend, en plof dan neer in de stoel. Het zachte kussen vormt zich om mijn lichaam, maar het lukt me niet om me echt op mijn gemak te voelen. Mijn handen rusten in mijn schoot, maar ik weet niet goed wat ik ermee moet doen.
Mijn ogen dwalen door de kamer. Op een tafeltje verderop staan verschillende fotokaders. De glimmende zilveren lijsten trekken mijn aandacht, maar de foto's erin staan net te ver weg om duidelijk te zien. Ik leun iets naar voren, probeer mijn blik scherp te stellen, maar het helpt niet.
Een lichte nieuwsgierigheid begint te knagen. Wie staan er op die foto's? Is het de dochter? Of misschien… Tinnie? Ik schuif iets verder naar de rand van de stoel en overweeg op te staan om beter te kijken. Maar net als ik me wil opduwen, hoor ik voetstappen in de gang.
Snel laat ik me terugvallen in de stoel, alsof ik me net wilde verzetten. Mijn hart bonkt in mijn keel terwijl de voetstappen dichterbij komen. Een grote vrouw met blonde haren, strak opgestoken in een nette dot, komt de kamer binnen. Haar houding is recht, bijna militair, en haar ogen glijden snel over me heen voordat ze blijven hangen op mijn gezicht. ‘Mireille vertelde me dat er een meisje is dat me wil spreken? Iets belangrijks, zei ze?’ Haar stem klinkt beleefd, maar heeft een scherpe ondertoon, alsof ze twijfelt aan de ernst van mijn bezoek.
Voordat ik antwoord kan geven, verschijnt Mireille weer in de kamer. Ze draagt een dienblad met daarop twee kopjes koffie, en de geur vult onmiddellijk de ruimte. Ze biedt me een kopje aan, haar blik ondoorgrondelijk. Uit beleefdheid neem ik het aan, al heb ik een verschrikkelijke hekel aan koffie. Het hete kopje in mijn handen geeft me even tijd om mijn woorden zorgvuldig te kiezen.
Mijn stem trilt licht terwijl ik begin te spreken. ‘Ja… ik heb een kast die afkomstig is van mevrouw Belladina opengemaakt, en daar vond ik een brief.’ Ik slik even en kijk naar het donkere oppervlak van de koffie, alsof het me kan helpen mijn moed bijeen te rapen. ‘De brief was geschreven door iemand die Tinnie heet, en ik vroeg me af of u misschien weet wie dat is.’
Ik zie hoe Mireille plotseling haar bewegingen stopt en me een vreemde blik toewerpt, haar ogen net iets te lang op me gericht. De blonde vrouw daarentegen lijkt nauwelijks geraakt door mijn woorden. Ze trekt een wenkbrauw op en laat een scherpe lach ontsnappen, een soort spottende giechel.
‘Tinnie?’ herhaalt ze, haar stem doorspekt met ongeloof. ‘Nog nooit van gehoord. Is dát de belangrijke vraag die je me wilde stellen?’ Haar toon is nu duidelijk venijnig, bijna geïrriteerd, alsof ik haar tijd verspil.
De kamer voelt ineens kouder, ondanks het knisperende haardvuur. Mireille’s blik blijft hangen, haar ogen glijden naar de blonde vrouw, alsof ze wil inschatten hoe ze moet reageren. Er hangt een ongemakkelijke stilte in de lucht, en ik weet niet zeker of ik door moet vragen of me moet verontschuldigen voor mijn aanwezigheid. Voor ik iets kon zeggen, hief de vrouw haar hand op, alsof ze me de mond wilde snoeren. ‘Neem me niet kwalijk, maar ik heb betere dingen te doen. Drink gerust je koffie nog leeg en zorg dan dat je weg bent.’ Haar toon is scherp, bijna snijdend, en zonder me nog een blik waardig te gunnen, draait ze zich om en verlaat de kamer met haar kin hoog in de lucht. Ik blijf geschokt achter in de stoel, mijn handen nog steeds rond het warme kopje koffie gevouwen. De geur ervan begint me bijna tegen te staan, en mijn maag draait zich om. Hoe kan iemand zó onbeleefd zijn? Zó koud? Mijn blik glijdt naar de deur waar ze net doorheen is verdwenen. Het voelt alsof ze de hele kamer heeft achtergelaten met een ijzige kilte, ondanks het haardvuur dat nog steeds zachtjes knispert. Ik zet het kopje op het tafeltje naast me, onaangeroerd. Aangezien ik geen koffie drink en geen antwoorden heb gekregen, besluit ik dat het tijd is om naar huis te gaan. Terwijl ik opsta, valt mijn blik op Mireille, die stilletjes een kast aan het afstoffen is. Ze lijkt me nauwelijks op te merken, maar haar bewegingen zijn traag, bijna bedachtzaam. ‘Mevrouw, zou u mijn jas kunnen terughalen?’ vraag ik zachtjes. Mireille kijkt op, haar ogen rusten even op mij, en ik zie een schaduw van iets wat lijkt op aarzeling in haar blik. ‘Zeker,’ zegt ze met een neutrale stem, maar haar houding verraadt iets anders. Zonder verdere woorden loopt ze de kamer uit. Ik wacht, mijn hart bonzend in mijn borst. De stilte van de kamer drukt zwaar op me. Na een paar tellen komt Mireille terug met mijn jas in haar armen. Ze houdt hem vast, alsof ze niet zeker weet of ze hem meteen wil overhandigen. ‘Vroeg je naar een Tinnie?’ vraagt ze, haar stem zachter dan daarvoor. Haar blik is nu direct, en het lijkt alsof ze iets met me wil delen maar twijfelt of ze dat wel mag. ‘Ja, dat klopt,’ zeg ik, mijn stem trillend van een mengeling van hoop en verwarring. Ik steek mijn arm uit om mijn jas aan te nemen, maar ze houdt hem nog steeds vast. ‘Ik ken een Tinnie die hier vaak geweest is,’ zegt Mireille zachtjes, haar vingers strak om de jas in haar armen geklemd. Haar ogen blijven een moment op mij rusten, alsof ze twijfelt of ze verder moet praten. ‘Echt?’ vraag ik, mijn stem trillend van opwinding. ‘Wie was ze? Wat gebeurde er met haar?’ Mireille kijkt even om zich heen, alsof ze zeker wil zijn dat niemand meeluistert. ‘Het is een ingewikkeld verhaal,’ zegt ze uiteindelijk. ‘Maar hier in de villa kan ik niet met je praten. Ik heb het druk en er zijn mensen die… nou ja, het is beter om elders te spreken.’ ‘Waar en wanneer?’ vraag ik onmiddellijk, terwijl mijn hart sneller gaat kloppen. Ze aarzelt even en knikt dan langzaam. ‘Morgen ben ik vrij. Als je wilt, kun je naar mijn huis komen. Dan leg ik alles uit.’ ‘Ja, graag!’ zeg ik snel, opgelucht dat ze bereid is me meer te vertellen. Ze glimlacht kort en geeft me mijn jas terug. ‘Ik woon vlak achter de kerk in het dorp, nummer 12. Kom rond 11 uur. Tot dan.’ Ik knik dankbaar en trek mijn jas aan. Terwijl ik de villa verlaat en de koude wind mijn gezicht weer raakt, voel ik een mengeling van spanning en opluchting. Morgen zal ik eindelijk antwoorden krijgen.
***
De klok geeft 10.50 aan ik doe mijn dikste jas aan en snel naar het huis van Mireille. Mijn adem vormt wolkjes in de koude winterlucht terwijl ik het straatje volg dat naar nummer 12 leidt. Wanneer ik uiteindelijk voor de deur sta, blijf ik even stil staan. Het huis lijkt amper een huis te noemen. De verf bladdert van de houten gevel, en het dak hangt zo scheef dat het elk moment lijkt te kunnen instorten. Mijn hart voelt zwaar bij de aanblik. Als dit de buitenkant is, durf ik nauwelijks te bedenken hoe de binnenkant eruit zal zien.
Aarzelend klop ik op de deur, bij gebrek aan een bel. Het geluid klinkt hol, alsof het door een leegte wordt opgeslokt. Even blijft het stil, maar dan kraakt en piept de deur open. Mireille staat in het deurgat, haar blik kalm maar een beetje vermoeid.
‘Kom binnen,’ zegt ze zachtjes, terwijl ze de deur verder opendoet.
Ik stap naar binnen, en mijn ogen moeten even wennen aan het schemerige licht. Het huis is klein en koud, en de ruimte voelt bijna leeg, ondanks de spullen die erin staan. Langs de muren staan drie bedden, elk met een versleten deken eroverheen. In de hoek is een piepklein keukentje, waarvan de kastdeurtjes scheef hangen en de kraan eenzaam druppelt. Een oude tafel met een paar stoelen staat in het midden van de kamer, de poten van de stoelen gebogen alsof ze elk moment kunnen breken.
In een hoekje van de kamer staat een miezerige kerstboom, versierd met een paar oude lichtjes die flauwtjes knipperen. De boom is zo klein dat hij nauwelijks opvalt, en de kinderen die eromheen spelen, lijken hun best te doen er iets feestelijks van te maken met hun lachjes. Ze hebben een oude pop die een arm mist en een houten auto, waarvan de verf bijna helemaal is verdwenen. Het contrast met de rijkdom van de villa is bijna te veel om te verwerken.
‘Ga zitten,’ zegt Mireille, terwijl ze naar een stoel wijst die al even gammel is als de rest van het meubilair. ‘Sorry voor de rommel.’
Ik glimlach zwak en ga zitten, voorzichtig, bang dat de stoel zal breken onder mijn gewicht. ‘Het geeft niets,’ zeg ik zachtjes, terwijl mijn ogen opnieuw door de kamer dwalen. Mijn hart breekt een beetje bij wat ik zie, maar ik weet dat ik niets kan zeggen dat dat gevoel zal wegnemen.
‘Lust je een kopje warme chocomelk?’ vraagt Mireille, terwijl ze haar kinderen elk een dampend kopje geeft. Ze blazen zachtjes in de hete drank, hun kleine handjes om de bekers gevouwen.
‘Graag, dank je,’ zeg ik, dankbaar voor iets warms in mijn handen. Mireille schenkt een kopje vol en zet het voor me neer. De geur van cacao vult de ruimte, een klein moment van troost te midden van de kille omgeving.
‘Dus, Tinnie,’ begint Mireille, haar stem rustig maar met een zekere zwaarte. Het is alsof het gesprek van gisteren geen pauze van een halve dag heeft gekend.
‘Ja, je zei dat je haar kende?’ vraag ik gretig, mijn nieuwsgierigheid nauwelijks verhullend.
Mireille zet haar kopje neer en vouwt haar handen in haar schoot. Ze lijkt even te aarzelen, haar blik gericht op het tafelblad alsof daar de woorden staan die ze wil zeggen. ‘Ja,’ zegt ze uiteindelijk. ‘Ik kende haar heel goed, zelfs.’
Haar stem breekt een beetje, en ik zie hoe haar ogen zich vullen met tranen. Ze slikt, maar haar verdriet lijkt haar even te overweldigen. ‘Het was mijn moeder,’ zegt ze uiteindelijk, haar stem nauwelijks meer dan een fluistering. ‘Maar spijtig genoeg… is ze jaren geleden overleden.’
Ik voel hoe mijn hart zich vult met medelijden. ‘Wat spijtig om te horen,’ zeg ik zacht, mijn woorden oprecht maar ontoereikend.
Mireille knikt en pakt een zakdoek van de tafel. Terwijl ze haar ogen afdept, vervolgt ze: ‘Mijn moeder, Tinnie, heeft ook als meid gewerkt. Net als mijn oma. Ze bracht al haar tijd door in die villa, zelfs toen ze nog maar een klein meisje was. Het was hard werken, maar… ze deed alles voor ons. Ze wilde dat wij een beter leven hadden.’
Haar stem trilt even, en ze pauzeert om een slok van haar chocomelk te nemen. De kinderen kijken even op, alsof ze de ernst van het moment aanvoelen, en gaan dan weer stilletjes spelen. Hun kleine handjes klampen zich vast aan de versleten pop en het oude autotje, en mijn hart breekt een beetje bij het zien van de armoede die nog steeds voortleeft.
‘Ze vertelde me vaak over de kerst in die villa,’ gaat Mireille verder. ‘Hoe alles zo prachtig versierd was, hoe er zoveel cadeautjes onder die enorme boom lagen. Maar nooit voor haar. Of voor oma. Ze moesten werken, zelfs tijdens de feestdagen. Net als ik nu.’ Haar stem krijgt een bittere ondertoon, en ze zucht diep.
Ik slik, mijn keel voelt droog terwijl ik haar woorden tot me door laat dringen. Mireille snuit haar neus en kijkt me met vochtige ogen aan. ‘Je zei dat je een brief had gevonden van mijn moeder. Heb je die nog?’
Ik knik en haal de brief voorzichtig uit mijn jaszak. Het papier voelt kwetsbaar, alsof het elk moment kan scheuren, maar het is beladen met een geschiedenis die ik nog maar net begin te begrijpen. Ik geef het aan Mireille, die hem met trillende handen aanneemt.
Zwijgend begint ze te lezen. Haar ogen volgen de regels, en ik zie hoe haar adem stokt bij de woorden.
‘Heeft ze haar pop ooit gekregen?’ vraag ik hoopvol, al weet ik diep van binnen het antwoord al.
‘Nee,’ zegt Mireille zacht, terwijl haar blik op de brief blijft hangen. ‘Die pop heeft ze nooit gekregen. En mijn oom zijn autotje ook niet, geloof ik.’ Haar stem breekt opnieuw, maar ze herstelt zich snel, haar schouders rechtend alsof ze een gewicht draagt dat ze al lang gewend is. Ze knikt naar haar kinderen, die nog steeds met het versleten speelgoed spelen, hun onschuldige glimlachjes een schrijnend contrast met het verhaal dat ze net vertelt.
‘Wel… toen mijn moeder ziek werd, heeft ze nog een pop en een autotje gekocht. Voor mijn kinderen,’ vervolgt ze, haar stem breekbaar maar warm. ‘Het was haar manier om toch iets door te geven. Iets wat zij nooit heeft gehad. Dat speelgoed, daar spelen ze nu mee.’
Mijn ogen glijden naar het kleine meisje dat haar pop stevig tegen zich aandrukt, alsof het haar meest waardevolle bezit is. Het jongetje rolt het versleten autotje voorzichtig over de vloer, de afgebladderde verf en scheve wieltjes lijken hem niets uit te maken. Mijn keel voelt dichtgeknepen, mijn hart zwaar.
Ik slik, probeer mezelf sterk te houden, maar het verhaal van Tinnie en Mireille raakt me diep. De gedachte dat er ooit een jong meisje was dat zo verlangde naar een simpele pop, en nooit die wens in vervulling zag gaan, laat me niet los. Ik drink mijn chocomelk leeg, het warme zoete goedje voelt zwaar op mijn maag.
‘Dank je dat ik mocht langskomen,’ zeg ik uiteindelijk, mijn stem zachter dan ik had bedoeld. Mireille glimlacht zwak en knikt, haar ogen nog steeds vochtig. ‘Dank je dat je de brief hebt meegenomen,’ zegt ze. ‘Het betekent meer dan je weet.’
Onderweg naar huis voel ik hoe de tranen die ik bij Mireille heb ingehouden, zich een weg banen over mijn wangen. Ik veeg ze niet weg. Hoe kan het leven zo oneerlijk zijn? In het ene huis staan tientallen cadeautjes onder een kerstboom, fonkelend in goud papier, terwijl in andere huizen kinderen denken dat ze stout zijn geweest omdat de zogenaamde kerstman hen heeft overgeslagen.
De woorden van Tinnie blijven in mijn hoofd rondspoken. Vergeet je ons niet dit jaar? Mijn hart breekt opnieuw bij de gedachte. Nee, ik zal hen niet vergeten. Dit jaar zal er een pop zijn. En een autotje. En nog veel meer.
***
Die nacht kan ik nauwelijks slapen. Tinnie’s woorden, Mireille’s verhaal, en de beelden van die kleine kinderen met hun versleten speelgoed blijven door mijn hoofd spoken. Ik moet iets doen. Het moet nu.
De volgende ochtend sta ik vroeg op en trek mijn dikste jas aan. In de stad zoek ik zorgvuldig naar de perfecte cadeaus: een glanzende pop met een jurkje, en een rode speelgoedauto met glimmende wielen. Maar daar stop ik niet. Ik vul mijn tas met zachte dekentjes, warme kleren, en een doos met lekkernijen voor het gezin.
Wanneer ik terugkom bij Mireille’s huis, is het al donker. De ramen stralen een zwak, warm licht uit, en ik kan door de gordijnen heen zien hoe de kinderen op de vloer spelen, nog steeds met hun geliefde oude speelgoed. Mijn keel knijpt dicht, maar er is geen tijd voor tranen. Dit gaat om hen.
Zachtjes leg ik de ingepakte cadeaus voor de deur, zorgvuldig geplaatst naast een envelop met een brief. De brief is geschreven alsof hij van de kerstman komt, net als Tinnie’s brief ooit. Daarin staat:
Lieve Mireille,
Ik hoorde van je moeder dat je kinderen een heel bijzonder jaar hebben gehad. Ze verdienen de mooiste cadeautjes deze kerst. En vergeet nooit, Mireille, dat jouw moeder trots op je zou zijn.
Met warme kerstgroeten,
De Kerstman
Ik stap achteruit, kijk nog een keer naar het tafereel, en laat mijn blik op de miezerige kerstboom vallen.
Terwijl ik wegwandel in de koude nacht, voel ik een warmte in mijn hart die ik niet kan verklaren. Het is geen triomf, geen trots—het is het diepe besef dat kleine daden ertoe doen. Dat iedereen een verschil kan maken.
De volgende ochtend ontvang ik een berichtje van Mireille. Het is kort, maar genoeg om me te laten glimlachen:
Dank je, Belle. Dit is de mooiste kerst die we ooit hebben gehad.
Ik kijk uit het raam, naar de glinsterende sneeuw die zacht op de straten valt. Ik denk aan Tinnie, haar droom die eindelijk werkelijkheid is geworden, en hoe een kleine pop en een rode auto zoveel meer kunnen betekenen dan alleen speelgoed. Het is een les in liefde, in delen, en in nooit iemand vergeten.
En terwijl de kerkklokken twaalf uur slaan, weet ik zeker dat het niet alleen een mooie kerst is voor Mireille’s gezin. Het is de mooiste kerst voor ons allemaal.